De barbaren

Onderstaand gedicht lazen we tijdens een vierend en verstillend moment op zondagochtend in het scalaweekend van 16 en 17 april. Het bleek wonderlijk passend te zijn.

In afwachting van de barbaren

– Waar wachten wij op, bijeengekomen op de agora?

Op de barbaren die vandaag komen.

– Waarom wordt in de Senaat niets gedaan?
Zitten de Senatoren daar zonder wetten te maken?

Omdat de barbaren vandaag zullen komen.
Waarom zouden de Senatoren dan nog wetgeven?
Dat zullen de barbaren doen wanneer ze zijn gekomen.

– Waarom is onze keizer zo vroeg opgestaan
en zit hij bij de grootste poort van de stad
plechtig op zijn troon, de kroon op ’t hoofd?

Omdat de barbaren vandaag zullen komen.
De keizer wacht om hun aanvoerder te ontvangen
en houdt zelfs een oorkonde klaar
die hij hem geven wil. Daarop schreef hij
veel titels, erenamen voor hem neer.

– Waarom verschenen onze twee consuls vandaag
en de praetoren in hun rode, geborduurde toga’s;
waarom dragen ze armbanden met al die amethisten
en ringen met prachtige, vonkende smaragden;
waarom torsen ze vandaag kostbare staven
met zilver en goud fraai geciseleerd?

Omdat de barbaren vandaag zullen komen
en zulke dingen verblinden de barbaren.

– Waarom komen ook niet als altijd de waardige rhetoren
om redevoeringen te houden, om het hunne te zeggen?

Omdat de barbaren vandaag zullen komen,
hun mishaagt woordomhaal, welsprekendheid.

– Waarom begint er nu opeens die onrust
en die verwarring (Wat werden de gezichten ernstig).
Waarom lopen snel straten en pleinen leeg,
en keert ieder naar huis, verzonken in gedachten?

Omdat de nacht viel en de barbaren niet kwamen.
Enkele lieden, net binnen uit de grensstreek,
zeiden dat er geen barbaren meer zijn.

Wat moet er nu van ons worden, zonder barbaren.
Die mensen waren tenminste een oplossing.


(c) K.P. Kavafis, uit: Gedichten, in de vertaling van Hans Warren en Mario Molegraaf, Bert Bakker, 1986

Reacties kunnen niet achtergelaten worden op dit moment.